De Grote Opdracht

De grote opdracht die Jezus zijn discipelen geeft in Mattheus 28:18-20 is niet een hobby voor een paar speciaal geroepen zendelingen, nee, net als al het onderwijs van christus is ook de grote opdracht aan de hele gemeente van Jezus Christus gericht. Dit betekend dat zending iets is wat je samen doet als kerk en lichaam van Christus, met elkaar in vertrouwen en gehoorzaamheid aan Christus en gedrongen door Zijn liefde.  In de bijbelse zin van het woord zijn we allemaal zendelingen, gezonden door Jezus om alle volken tot Zijn discipelen te maken.  Dit betekend praktisch dat als we iemand apart zetten om zich full-time in te zetten om discipelen te maken, of dit nu in eigen gemeente, stad of aan de andere kant van de aardbol is, dat wij samen verantwoordelijkheid dragen voor hem of haar. Het succes of het falen van de door ons aangestelde dienstknechten van God, zowel thuis als degene die we hebben uitgezonden naar het buitenland hangt mede van ons af. We zijn samen als gemeente en als het lichaam van Christus verantwoordelijk. Door de Heilige Geest zijn wij gedoopt tot 1 lichaam gedoopt (1 Corinthiers 12:13).  De Heilige Geest geeft ons zo een nieuwe identiteit in Christus. Deze identiteit houdt onder andere in dat we als individu zijn aangenomen als Gods kind, maar tevens deel uit maken van een gezin, de gemeenschap der heiligen. Dit betekend dat we een stuk verantwoordelijkheid hebben naar onze medebroeders en zusters toe. Deze verantwoordelijkheid moet ook tot uiting komen in hoe we zorg dragen voor hen die zich inzetten voor en namens ons in de bediening van het woord van God in binnen en buitenland. Dit moeten we niet alleen doen voor hen, maar voor Christus en voor onszelf, want hoe kan de liefde van God in ons blijven als we ons hart afsluiten voor onze dienende broeders en zusters in hun materiële nood (1 Joh. 3:16-18)? Maar als we in de liefde blijven, dan blijven we n God en Hij in ons en kunnen we vol vertrouwen de dag van het grote oordeel tegemoet zien omdat we weten dat we zoals Jezus zijn (1 Joh. 4:16-17).